Samenstellen

Je hebt met de leerlingen scènes gemaakt, een bewegingsreeks ingestudeerd, een verhaal geschreven of muziek gecomponeerd. Deze ingestudeerde of geïmproviseerde momenten zijn aan de andere leerlingen getoond en besproken. Nu wil je ze in een grotere presentatie gaan gebruiken. Je wilt al het materiaal ‘optillen’ tot theater, een voorstelling maken. Je gaat nadenken over hoe je gaat vormgeven en monteren.

Vormgeven
Meestal bedenken de leerlingen scènes die gaan zoals ze dat uit het echte leven kennen. Als er wordt gegeten, gaan ze aan tafel zitten. Als ze een hond spelen, gaan ze meteen op hun knieën over de grond kruipen. Een jongen speelt altijd de vader, het meisje de moeder. En ze spelen altijd voor elkaar, zonder de vierde wand te doorbreken. (De vierde wand is de kant van het publiek. Als je de vierde wand wel doorbreekt, dan speel je rechtstreeks naar de zaal).

Maar de lol van theatermaken is dat je de werkelijkheid kan veranderen. Je gaat op zoek naar een manier van abstraheren. Abstraheren wil zeggen dat je zoekt naar bijvoorbeeld een uitvergroting, een versimpeling, een herhaling of omkering van de werkelijkheid. En het fijne van theater is dat als de code helder is, je publiek meteen met je meegaat. Denk bijvoorbeeld aan een bos dat bestaat uit alleen maar omgekeerde bezemstelen. Hetzelfde geldt voor je kostuumkeuze. Hoe maak je deze spannend en praktisch, zodat er niet na iedere scène grote kostuumwissels hoeven plaats te vinden. Een toevoeging van een pet, sjaal of andere schoenen kan het publiek al overtuigen van de opkomst van een ander personage.

Er zijn verschillende vormgevingsprincipes die je kan uitproberen. Die kunnen we onder andere lenen uit de beeldende kunst. Het zijn er heel veel. Zo kan je Vergroten, Omkeren, Herhalen, Stapelen, Verzamelen, Inpakken, Wegnemen, Uitrekken, Toevoegen, Spiegelen, Contrasteren, Verplaatsen in tijd en ruimte, Openen, Verbinden, Doordringen, Blokkeren, Specificeren, Kapotmaken, Geometrisch maken en Abstraheren. Kies de vorm die datgene wat je wilt vertellen versterkt. Wil je voorbeelden zien, klik dan hier.

Monteren
Je hebt de scènes vormgegeven en wilt ze nu achter elkaar zetten, dat heet monteren. Hoe ga je ze aan elkaar rijgen? Hoe montage werkt, kan je goed uitleggen aan de hand van een ketting met kralen. Wat is de beste volgorde van de kralen? Een losse kraal is gewoon een kraal, maar samen aan een draad wordt het pas een ketting. Er zijn veel opties en uiteindelijk kies je de beste. Bij het blok Abstract geven we een fysiek voorbeeld om abstraheren uit te leggen.

Voor je theatervoorstelling ga je op zoek naar deze juiste volgorde, je bedenkt een rode draad. Dat kan een terugkerend muziekfragment zijn, een leerling die de scènes aan elkaar praat, een kledingstuk of attribuut dat mee verhuist van scène naar scène. Je kunt kiezen voor een terugkerende dans of de decorstukken de rode draad laten zijn. Wellicht is er ook een verhaallijn in alle scènes te ontdekken die de volgorde bepaalt. Probeer een logica te vinden die voor jou en de leerlingen werkt, maar kijk uit dat je het weer niet te logisch wilt maken. Als je houvast hebt aan een structuur kan er veel, dat is het mooie ervan. Als je zegt: “We zijn nu in Spanje” en we horen bijvoorbeeld een Spaans muziekje, dan is iedereen meteen in Spanje. Daar hoeft geen decor voor veranderd te worden.

Probeer de volgorde van de scènes uit op de vloer tijdens ‘doorlopen’ (repetities). Dan blijkt heel snel, bijna organisch, welke scène het best volgt op de vorige. Als de leerlingen het lastig vinden om steeds een andere volgorde te moeten spelen, maak dan kaartjes met de naam van de scènes erop. Deze leg je achter elkaar, je krijgt een soort storyboard. Zo’n visueel overzicht geeft de leerlingen houvast om de volgorde te onthouden.