Leerlingen

Een voor de hand liggend beginpunt bij het zoeken naar inspiratie voor een theater- of dansles is jouw groep leerlingen en de thema’s die bij deze kinderen spelen.

Uitgangspunt van de Maasmethode is kunst als mentaliteit, denken als een kunstenaar. En in dit geval is het de leerling die de ruimte krijgt om als een kunstenaar te denken of het onderwerp aandraagt. Of allebei.

Er zijn genoeg thema’s die in een groep kunnen spelen.
Een vader of moeder is ziek.
Het kind is zelf ziek.
Ouders gaan scheiden.
Oma is dood en hoe ga je daarmee om?
Er wordt geduwd en geknepen in de pauze.
Het kind is verliefd, maar durft niks te zeggen.

Vooronderzoek
Bij het vooronderzoek helpt het om de verschillende soorten thematiek waar leerlingen mee in aanraking komen (of waar jij aan moet denken als je aan je klas denkt) op een rijtje te zetten en een beetje ‘uit elkaar te trekken’. Wat is verliefdheid eigenlijk? Dat is ook nagels bijten, dat is ook oogcontact, dat is ’s nachts wakker liggen, enzovoort. Bij ruzie dus niet alleen de woede, het vechten. Maar misschien ook woede in verschillende culturen. Of: wat kost woede? Je kunt bijvoorbeeld woede letterlijk omzetten in geld en ermee gaan rekenen. Of: waar ligt de meeste woede? Misschien wil je daar zelf al theater- of dansoefeningen bij verzinnen, misschien wil je wachten wat er gebeurt als je het onderwerp aansnijdt in de klas.

Doel
Bedenk altijd welk doel je nastreeft. Gaat het om een kunstuiting? Dan heb je meer vrijheid. Wil je ze eigenlijk iets leren over de maatschappelijke taboes en het omgaan met de dood? Dan moet je meer gericht te werk gaan. Het is van belang om hier goed over na te denken, omdat het doel van een reguliere les nogal kan verschillen van het doel van een theatrale kunstles.

Een voorbeeld van Dorien Folkers (Hoofd Vakdocenten): “Leren door toepassen van theater is vaak een ruimer soort leren dan het vergaren van kennis alleen. Stel, de taalles gaat over emoties en het benoemen ervan. Dan kan het zijn dat een kind het woord ‘schaamheid’ verzint, om een woord te geven aan iets dat in correct Nederlands misschien ‘verlegenheid’ zou heten. Volgens de reguliere regels van de grammatica is dat woord dus fout. Volgens de regels van het theatrale, het innovatieve en het verbinden van gevoelens aan woorden, is het een heel mooi nieuw woord.”

Vragen om jezelf te stellen
Als je denkt aan het onderwerp waar je iets mee wilt, moet je dan ook denken aan bepaalde verhalen die je ooit las, of anekdotes die je hoorde? Zo ja, welke?
Heb je een boodschap, wil je de klas iets duidelijk maken? Zo ja, wat?
Is er een anekdote uit je groep waar je aan moet denken?
Is er een gebeurtenis die je leuk vond?
Is er speciale kennis die jij hebt over je groep, bijvoorbeeld iets waar ze als team heel goed in zijn, waar je aan moet denken?
Is er iets waar ze juist heel slecht in zijn? Zit daar ook een grappige kant aan?
Draai de rollen om: hoe zouden de kinderen zich gedragen als ze volwassenen waren?
Zou je hen de regie over een les kunnen geven?
Waarin geloofden je leerlingen vroeger en nu niet meer? Waar geloven ze nog steeds in?
Zijn er speciale kinderbewegingen? Hoe ziet het er bijvoorbeeld uit als kinderen dieren nadoen of oude mensen?

Inventariseren
Je kunt ook op andere manieren inventariseren:
1. Welke verhalen spelen er (nog meer) in de klas. Vraag het de leerlingen zelf. Passen die verschillende verhalen op de één of andere manier bij elkaar?
2. Kijk naar de samenstelling van de klas: sociale vaardigheden, drukte, saamhorigheid, afgebakende groepjes, etc.
3.Tot slot gaat het dus ook over het kind als kunstenaar. Waar volwassenen de neiging kunnen hebben te reageren op manieren die ze kennen, reageren kinderen ‘vrij’, wat ze verwant maakt aan kunstenaars. Juist het kunstenaarschap van kinderen is heel aanwezig, ze voelen vaak geen barrières die volwassenen wel voelen. Dat is een kracht die je ze kunt laten voelen; hun manier van denken en spelen doet ertoe, het is een kwaliteit. Laat ze dingen aandragen, geef de structuur aan, maar laat hen de invulling doen.