Voorwerpen

Duur: 5 – 10 minuten
Waar: in de kring, in de klas of in het gym- of theaterlokaal
Doelgroep: groep 4 tot en met 8
Wie: Klassikaal

Inhoud
Je verzamelt een aantal voorwerpen. Het kan van alles zijn. Hoe zou je deze voorwerpen kunnen indelen? Welke voorwerpen koppel je associatief aan elkaar? Leg ze naast elkaar en kijk hoeveel groepen je kan maken. Dat kunnen er twee zijn of tien. Je kiest één voorwerp, bijvoorbeeld een spons en geeft hem door in de kring. Je vraagt de leerlingen wat dit voorwerp allemaal kan worden. Welke betekenis kan je nog meer aan dit voorwerp geven? In het geval van de spons: dit kan ook een telefoon, een baksteen, een ketting, een kussentje, een hoed, een buik, een toetsenbord of een glas zijn. Verleid de leerlingen zo specifiek mogelijk de nieuwe functie van het voorwerp uit te beelden.

Bruikbaarheid
In deze opdracht moet de verbeelding hard aan het werk. Je laat de leerlingen denken in vormen en gaat de logica voorbij. Ook is het leuk om met deze opdracht te laten zien dat je in het theater een soort afspraken maakt met het publiek. “Als ik goed speel dat mijn spons een mobieltje is, dan zal iedereen dat meteen geloven.”

Idee voor een langere les
Het kan een leuke ingang zijn om de voorwerpen in je scène of presentatie steeds een andere functie te geven, of elk voorwerp dat gebruikt wordt op een originele nieuwe manier in te zetten.