DOEN – 9. Stel je voor

Met een ‘stel je voor vraag’ worden de leerlingen voor een dilemma gezet waarbij veel van hun verbeelding wordt gevraagd.

Stel je voor toegepast in een les:
Stel je voor dat Rotterdam is overstroomd.
1. inspiratie: Kijk, om de les te beginnen, bij inspiratie voor de introductie van het thema.
2. doen:
– Stel je voor dat Rotterdam is overstroomd… Bespreek met de leerlingen wat voor een gevolgen dit zou hebben voor de stad en bedenk samen hoe hoog het water zou kunnen staan.
– Geef iedere leerling een A4 en laat een waterlijn trekken. Geef vervolgens iedere leerling de afbeeldingen van drie Rotterdamse gebouwen. Laat ze deze uitknippen en op het A4 leggen.
– Laat de leerlingen vervolgens nadenken over de volgende vragen en uittekenen: Staan de gebouwen onder water? Of staan ze op palen? Hoe kom je naar die gebouwen? Omdat het begin er al is (de afbeeldingen), wordt de verbeelding gelijk geprikkeld en kunnen de kinderen sneller aan de slag. Hierdoor is er meer tijd in de les voor fantaseren en het verzinnen van oplossingen.
3. reflectie: Kijk bij reflectie om de kinderen te stimuleren hun verbeelding te uitten en om de les goed af te sluiten.